CULTUURVERSCHILLEN
Joods
Een joodse begrafenis ('lewajah') wordt traditioneel volgens vastgestelde regels
helemaal door de nabestaanden en de joodse gemeenschap verzorgd. Voor
individuele wensen is er weinig ruimte aangezien het gebruikelijk is
iedereen, arm en rijk, zo eenvoudig mogelijk te begraven. Dit wordt uit
respect voor de armen gedaan.
Het sterven
Zolang iemand nog leeft mag er helemaal niets worden
geregeld op het gebied van de begrafenis zoals het bestellen van de kist of
de rouwkaarten. Een ademend mens maakt namelijk deel uit van het leven en
behoort daarom toe aan die wereld, bezig zijn met de begrafenis getuigd
dan van weinig respect. Een stervende mag in principe ook niet worden aangeraakt.
Het aanwezig zijn bij het sterven wordt gezien als een voorrecht.
Een aanwezig familielid of iemand anders zorgt ervoor dat de stervende
zijn zonden beleid in de vorm van een gebed ('widdoej'). Het laatste gebed, 'Sjema Israël', wordt zo laat mogelijk door de
stervende uitgesproken. Indien
mogelijk is de rabbijn hierbij aanwezig bij het overlijden om samen met de
stervende dit gebed uit te spreken: 'Hoor
Israël, de Enige is onze God, De Eeuwige is Eén.'
Na het overlijden wordt het lichaam van de overledene afgedekt door de
rabbijn, de arts of een familielid en wordt er een licht boven het hoofd
aan gedaan. Dat licht blijft branden zolang het lichaam boven de grond
staat. Het licht staat symbool voor de aanwezigheid van de geest van de
overledene. De nabestaanden krijgen het gezicht van de overledene niet
meer te zien.
Nu roept het rabbinaat de 'Chevrah Kadiesjah' op;
letterlijk de 'heilige vereniging' van mensen die de overledene verder
verzorgen. Dit zijn vooraanstaande leden van de joodse gemeenschap die de 'taharah', de rituele reiniging, uitvoeren. Mannen
mogen alleen door mannen worden gewassen, en vrouwen alleen door
vrouwen.
De reiniging vond oorspronkelijk plaats in een speciaal
gebouwtje, het metaheerhuis, maar tegenwoordig kan het ook in een ander
gebouw van de joodse gemeente, in het ziekenhuis of in het sterfhuis plaatsvinden. De
'taharah' symboliseert het reinigen van de zonden bij de overgang naar de eeuwigheid. Bij de reiniging blijft het lichaam in lakens
gehuld, terwijl er kommen water over uitgegoten worden.
Indien de doodsoorzaak geen natuurlijke is én er op het lichaam
bloedsporen worden aangetroffen dan vindt deze rituele wassing niet
plaats. Het lichaam wordt dan, zoals het gevonden werd, in een laken
omwikkeld en begraven. Als de doodsoorzaak moord is dan wordt de
overledene altijd, bloedsporen of geen bloedsporen, in de kleding die
hij aanhad op dat moment begraven.
De overledene
wordt na de wassing gekleed in een eenvoudig wit katoenen doodsgewaad of - als
het om een man gaat - in een gebedsmantel. In principe
zijn er bij de 'taharah' geen familieleden aanwezig. Zij kunnen eventueel
aan het einde helpen bij het aantrekken van de sokken.
Als het lichaam
in de eenvoudige kist is gelegd wordt er wat aarde van Israël over het lichaam
uitgestrooid of in een zakje onder het hoofd gelegd als teken van verbondenheid
met het eigen land. Cremeren is in verband met de
lichamelijke wederopstanding voor joden min of meer verboden, maar sinds
de tweede wereldoorlog kiest een klein percentage liberale joden hier
toch voor. Zij doen dit als teken van verbondenheid met de mensen die in
de holocaust verbrand zijn. Leden van de liberale gemeente kunnen hun
speciale wensen, die vaak samenhangen met hun oorlogsverleden, na een
gesprek met de rabbijn in een codicil laten vastleggen.
Een joodse begrafenis moet zo snel mogelijk plaatsvinden, tenzij het
een sabbat of feestdag is. In Nederland geldt wettelijk een minimale periode
tussen overlijden en begrafenis van 36 uur, maar zo snel mogelijk daarna
vind de begrafenis plaats.
In de tijd tot de begrafenis wordt er door de nabestaanden bij de dode
gewaakt. Bij liberale joden is dit echter geen verplichting meer. De nabestaanden
worden zolang de overledene nog niet is begraven ook nog
niet gecondoleerd; alle aandacht gaat uit naar de overledene zelf. De
nabestaanden worden wel zoveel mogelijk geholpen en ontzien zodat zij
met hun verdriet bezig kunnen zijn. Zo worden ze niet alleen
gelaten, ze worden van eten voorzien en ze hoeven niet alle verplichte
gebeden te bidden.
De uitvaart
De kist wordt bij de begrafenis gedragen door nabestaanden of door
leden van de Chevrah Kadiesjah. De bedoeling in dat aan de rouwstoet
zoveel mogelijk leden van de gemeenschap deelnemen. Bij orthodoxe joden
mochten vroeger geen vrouwen aanwezig zijn, nu mag dat wel maar moeten
zij zich apart opstellen. Ook bloemen horen in
principe niet bij een joodse begrafenis, hoewel er tegenwoordig niet
snel bezwaar tegen zal worden gemaakt. Bij orthodoxe joden is het wel
zinnig na te vragen hoe men hier tegenover staat.
Wie toch iets wil geven kan ook iets
in een collectebus voor een goed doel doen. In de aula aangekomen leest
de rabbijn een liturgische tekst voor of houdt hij of iemand uit
de gemeenschap een herdenkingstoespraak ('hesped').
De kist wordt vervolgens door familieleden en vrienden naar het graf
begeleid. Onderweg worden er gedeelten van psalmen gezegd en men stopt
drie keer om te laten zien dat er geen haast is (drie is het getal van
de Goddelijke volmaaktheid).
Bij het graf laat men de kist zakken en schept men beurtelings drie keer zand op de kist. De
spade mag hierbij niet aan elkaar worden doorgegeven. Het scheppen van
zand wordt namelijk
gezien als een 'mitswa', een religieuze goede daad, en deze dient geheel
zelfstandig te worden uitgevoerd als laatste eerbetoon aan de dode. Daarbij zeggen
de nabestaanden 'Kaddiesj', een lofzang op God.
De familie verlaat nu
tussen twee rijen vrienden het graf waarbij ze gecondoleerd worden. De
vrienden spreken hierbij een traditioneel troostgebed uit en de
familie maakt een scheur in hun kleren als teken van rouw.
Bij het
verlaten van de begraafplaats worden de handen gewassen als symbool voor
de overgang naar de tweede fase van rouw voor de nabestaanden en als
overgang naar het gewone leven voor de andere mensen.
Thuis krijgen de nabestaanden een troostmaaltijd die meestal bestaat uit
brood en ei.
Kinderen die ouder zijn dan één jaar worden op dezelfde wijze als een
volwassene begraven. Alleen baby's die jonger dan dertig dagen oud zijn
worden niet in een kist maar in een laken gewikkeld op een sobere en
intieme wijze begraven. Zo'n jonge baby behoort slecht tot de directe
familie en niet tot de gemeenschap welke echter wel troostend aanwezig
is in het rouwhuis maar een minder actieve rol toebedeeld krijgt. Bij
zulke jonge kinderen wordt er geen 'tziddoek hadien' en 'kaddisj'
gezegd. De ouders en familie worden op een andere wijze getroost dan
voorgeschreven.
De rouw
De familie rouwt de eerste zeven dagen na de begrafenis
zittend op de grond of op lage krukjes. Dit heet 'sjiwwe zitten.' Voor
baby's die te vroeg geboren zijn en binnen dertig dagen overlijden
gebeurt dit niet, tenzij ze na dertig dagen nog in de couveuse
liggen.
Liberale joden doen dit soms niet langer dan één dag. In deze tweede
rouwperiode wordt het huis niet verlaten, behalve op sabbat om naar de
synagoge te gaan. Mannen scheren zich niet in deze periode en vrouwen
maken zich niet op. Niemand trekt nieuwe kleren of schoenen aan.
De nabestaanden worden bij het 'sjiwwe zitten' vaak vergezeld door
een groep van tien mannen uit de gemeenschap. Zij vormen gezamenlijk een
'minjah' en staan de familie in deze tijd bij. Het is de bedoeling
dat schuldgevoelens ten opzichte van de overledene tijdens deze periode
verwerkt worden.
De derde rouwperiode duurt tot 30 dagen na de begrafenis. Het dagelijkse
leven wordt in deze periode langzaam weer opgepakt, deelname aan feesten
is echter nog uitgesloten. Ook in deze periode scheren mannen zich nog
niet. Als men tijdens deze rouwperiode op bezoek gaat mag je als
bezoeker bij binnenkomst niet groeten, je moet stil gaan zitten en
wachten tot de rouwenden een gesprek beginnen.
Bij het overlijden van een jongen onder de 13 jaar of een meisje
onder de 12 jaar geld deze verplichte rouwperiode overigens niet.
Gedurende het hele eerste rouwjaar laat men thuis een lichtje
branden voor de overledene en gaan de directe nabestaanden nog niet naar
feesten. In deze periode wordt er geld geschonken voor goede doelen en
aan het eind van dit jaar, vlak voor de sterfdag of de jaartijddag, wordt er een steen,
of 'matsewa' op het graf geplaatst als afsluiting van deze fase van het
rouwproces.
Joodse graven zijn eenvoudig en niet versierd. Meestal wordt
alleen de naam en de geboorte- en sterfdatum vermeld, vaak met de
afkorting TNTsBH: 'Moge zijn ziel verbonden zijn in de bundel des
levens.' (moge de dode in de herinnering van de levenden
voortleven.)
Elk volgend jaar wordt er op de jaartijddag een lichtje aangestoken en
bezoeken de nabestaanden als het even kan de begraafplaats.
De doden worden jaarlijks tijdens één van de belangrijkste joodse
feestdagen herdacht. Op de Grote Verzoendag of Jom-Kippoer worden de
doden herdacht in het 'Jizkor'- of herdenkingsgebed. Dit gebed wordt
uitgesproken voor overleden familieleden en voor slachtoffers van
geweld.
Met speciale dank aan Sasja Martel.
Op uitvaart.nl
is van haar hand een zeer uitgebreid artikel te vinden over dit onderwerp.
|